Het conflict m.b.t. het gekozen volk.
Waarom koos God Israël?
In Genesis 12 zien wij God iets "nieuws" werken
Hij roept dan een bepaald persoon uit de rest
van de wereld uit zijn eigen volk en uit zijn
eigen land naar een bepaalde plaats en voor een
bepaald doel, dat God zichzelfen gesteld heeft.
Wij lezen dan: "Do Here nu had tot Abraham
gezegd: "Ga uit uw land en uit uw maagschap, om
uit uw vaders huis naar het land,dat ik u wijzen
zal".(v.1) Hier hebben wij dan het begin van
Gods bemoeienissen met Zijn gekozen volk, later
bekend als het volk Israël, de afstammelingen
van Abraham, Gods-geroepene.
Van nu af aan neemt het Bijbelverhaal een andere
loop en verandert. Wij zien dan in het verdere
gedeelte van het O.T.,dat God zich in hoofdzaak
bemoeide met deze natie in het bijzonder. Waar
wij een profeet zien uitgaan naar andere natiën
met een speciale openbaring van God, was het
eerder uitzondering dan regel. Dit geschiedde
bij speciale gelegenheden. Voor het grootste
gedeelte gingen Gods bemoeienissen toch uit naar
het volk Israël alleen.
Waarom koos God Israël?
Welke reden bestond er voor dit zo uitzonderlijk
gedrag van God, Die toch geen aannemer des
persoons is? Welk doel beoogde God met het
kiezen van Abraham en zijn zaad? Was het alleen
maar omdat Hij een speciaal volk wilde aan
hetwelk Hij bijzondere genegenheden zou kunnen
bewijzen? Was de roeping van het volk Israel het
bewijs, dat God generlei belangstelling meer
koesterde in de andere natiën van de wereld?
Verre van dat! In feite te is het tegendeel waar
en een zorgvuldige studie van het Boek Genesis
en van de rest van de Bijbel zal dat ook
aantonen.
God vertelde Abraham nauwkeurig waarom Hij hem
riep. Ten tijde van de roeping openbaarde God
het doel en zeide: "In u zullen al de
geslachten des aardrijks gezegend worden."(vers
3). Na Abrahams beproeving en geloofsoverwinning
in de kwestie van het ontvangen bevel om Izak te
offeren, herhaalde God een en ander opnieuw door
te zeggen: "En in uw zaad zullen gezegend
worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn
stem gehoorzaam geweest zijt." (22.,18) Van
hetzelfde doel wordt gesproken in verband met de
Goddelijke beslissing ten aanzien van de
verwoesting van de stad Sodom. Daar zegt God:
"Zal Ik voor Abraham verbergen wat Ik doe?
Dewijl Abraham gewisselijk tot een groot en
machtig volk en alle volken der aarde in hem
gezegend zullen worden?" (18:17,18) Dezelfde
belofte werd gedaan aan en van hetzelfde doel
werd gesproken tot Izak in Genesis 26:4.
"En Ik zal aan uw zaad al deze landen geven en
in uw zaad zullen gezegend worden alle volken
der aarde". Dezelfde belofte werd voorts nog
bevstigd aan Jakob in Gen.28:14 "En uw zaad zal
wezen als het stof der aarde en gij zult
uitbreken in "menigte", westwaarts en oostwaarts
en noordwaarts en zuidwaarts; en in u en in uw
zaad zullen alle geslachten des aardbodems
gezegend worden".
Waarlijk, dit plan van God, dat in de Schrften
wordt herhaald en benadrukt, geeft aan, dat Gods
bedoeling met de roeping van Abraham en van het
Israëlitische volk geen "exclusieve" maar
veeleer een "alles-omvattende" was, tot zegen
van het mensdom! Herhaalde malen staat er
geschreven dat "al de volkeren der aarde" zouden
worden gezegend door Abrahams zaad.....
In Genesis 3 wordt van "dit zaad"
gesproken als positief wijzend naar Jezus
Christus Zelf. En dit doet ons dan meteen denken
aan Gods eerste belofte van een "Heiland", een
"Redder", een "Verlosser", gegeven aan Adam en
Eva ten tijde van hun val, hun zondigen, in de
Hof van Eden.
"En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen
deze vrouw en tussen uw zaad en tussen haar
zaad; Datzelve zal u de kop vermorzelen en gij
zult het de verzenen vermorzelen". (Gen.3:l5)
Hier is, in eerste aanleg, een profetie
aangaande Christus. Hij zou het zaad zijn van de
vrouw en tevens het zaad van Abraham.Hoe
wondervol is het, dat God niet heeft gewanhoopt
in Zijn bedoelingen met de mensheid! In plaats
van het slotoordeel te brengen over de Mens,
zoals Hij dat heeft gedaan met betrekking tot de
gevallen engelen, beloofde Hij een Verlosser!
Ook dit toont voldoende aan, hoe wondervol Gods
genade wel is.
|